KLANTENVERGOEDING BIJ EINDE AGENTUUROVEREENKOMST (7:442 BW)

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 19 mei 2017, ECLI:NL:HR:2017:935 (Prijsvrij/Corendon) verdere uitleg gegeven over wanneer je toekomt aan de berekening van de omvang van een klantenvergoeding bij het beëindigen van een agentuurovereenkomst.

Prijsvrij en Corendon hebben in 2012 een schriftelijke agentuurovereenkomst gesloten. In juli 2013 heeft Corendon Prijsvrij laten weten de agentuurovereenkomst per 31 oktober 2013 te willen beëindigen aangezien “het huidige aantal wederverkopers niet meer past in de bedrijfsstrategie van Corendon...”.

Prijsvrij eist van Corendon de “klantenvergoeding” als bedoeld in art. 7:442 BW. Dit artikel bepaalt onder meer:

“1. Ongeacht het recht om schadevergoeding te vorderen, heeft de handelsagent bij het einde van de agentuurovereenkomst recht op een vergoeding, klantenvergoeding, voor zover:

a. hij de principaal nieuwe klanten heeft aangebracht of de overeenkomsten met de bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid en de overeenkomsten met deze klanten de principaal nog aanzienlijke voordelen opleveren, en

b. de betaling van deze vergoeding billijk is, gelet op alle omstandigheden, in het bijzonder op de verloren provisie uit de overeenkomsten met deze klanten.”

De Hoge Raad stelt voorop dat artikel 7:442 BW moet worden uitgelegd in overeenstemming met Richtlijn 86/653/EEG (de Agentuurrichtlijn). Voorts blijkt uit het stappenplan dat het Hof van Justitie heeft vastgesteld in de zaak Turgay Semen/Deutsche Tamoil (HvJEU 26 maart 2009, zaak C-348/07, ECLi:EU:2009:195), dat eerst moet worden bepaald welke voordelen de principaal na het eindigen van de agentuurovereenkomst nog geniet uit transacties met klanten die door de handelsagent zijn aangebracht (fase 1). Dan pas kan de klantenvergoeding verder worden vastgesteld (fase 2) met inachtneming van de berekeningsmethodiek van het arrest van 2 november 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9865, NJ 2014/332 (T-Mobile/[A]).

De kernvraag van deze zaak is of Prijsvrij klanten bij Corendon heeft aangebracht of overeenkomsten met bestaande klanten aanmerkelijk heeft uitgebreid waarbij de overeenkomsten met deze klanten Corendon ná het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen opleveren. Het Hof heeft geoordeeld dat Prijsvrij dit onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hieraan ligt het volgende ten grondslag:

(i)  Prijsvrij heeft onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat klanten bij het type reizen waarom het in dit geval gaat, hun keuze baseren op de touroperator en niet op de prijs; en

(ii) Corendon beschikt niet over adresgegevens van de klanten van Prijsvrij waarmee Corendon zich (door marketing) een voordeel kan verschaffen.

De Hoge Raad bevestigd het oordeel van het Hof. De Hoge Raad merkt tot slot nog op dat de enkele omstandigheid dat klanten van Prijsvrij herhaalboekingen bij Corendon zouden kunnen doen, onvoldoende is om aan te nemen dat sprake is van het vereiste, aan de inspanningen van Prijsvrij toe te rekenen, (aanzienlijke) voordeel.

Kortom, het enkel stellen dat de handelsagent overeenkomsten met klanten heeft gesloten waarbij de principaal na het einde van de agentuurovereenkomst nog aanzienlijke voordelen kunnen opleveren, is onvoldoende. Datgeen dat aannemelijk dient gemaakt te worden is of de principaal nog in relevante mate nieuwe transacties kan verwachten. Is dat het geval, dan kom je pas toe aan de berekening van de klantenvergoeding.

Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met:

terug