Het nut van een concurrentiebeding in de overnameovereenkomst

Onlangs oordeelde de rechtbank Oost-Brabant in kort geding (ECLI:NL:RBOBR:2019:5320) over een zaak waarin een voormalig eigenaar van een onderneming werkzaamheden verrichtte die concurreerden met de activiteiten van de verkochte onderneming.

De casus was als volgt. A, enig aandeelhouder van B B.V., verkoopt als bestuurder van B B.V. in juni 2013 de activa van B B.V., waaronder het cliëntenbestand, de recepturen van de producten en een merkenrecht, aan C B.V. voor een koopsom van EUR 300.000. Omdat A nog werkzaamheden blijft uitoefenen wordt er door A een management overeenkomst aangegaan met C B.V. In deze management overeenkomst wordt een concurrentiebeding opgenomen, dat – kort gezegd – A verbiedt werkzaamheden te verrichten die concurreren met de activiteiten van C B.V. In 2019 blijkt dat A ondanks dat verbod concurrerende werkzaamheden verricht. C B.V. start een kort geding waarin C B.V. nakoming van het concurrentiebeding eist, de rechter verzoekt A te gebieden de concurrerende werkzaamheden te staken en A te veroordelen tot betaling van de boete en/of (voorschot op) schadevergoeding.

A verweert zich onder andere door te stellen dat er geen sprake was van een management overeenkomst maar een agentuurovereenkomst, waardoor het concurrentiebeding niet toepasselijk zou zijn. Tevens stelt A dat de gevorderde boete veel te hoog is. Aangezien het een kort geding betreft doet de rechter slechts een beperkt feitenonderzoek. De vraag of er sprake is van een management overeenkomst of een agentuurovereenkomst leent zich niet voor beantwoording in kort geding, hiervoor is, aldus de rechter, nader onderzoek vereist. De voorzieningenrechter oordeelt wel dat het gevorderde verbod van eiser om klanten van C B.V. te benaderen en daarmee concurrerende zaken te doen gerechtvaardigd is. Ter onderbouwing van die beslissing gaat de voorzieningenrechter echter niet in op het concurrentiebeding uit de management overeenkomst maar verwijst de rechter naar een arrest van de Hoge Raad (NJ 1997/685, Kolkman/Cornelisse). Uit dat arrest volgt dat het iemand die zijn onderneming heeft verkocht niet vrij staat om met de door hem verkochte onderneming in concurrentie te treden. Een overnameovereenkomst verzet zich, aldus de Hoge Raad, tegen een handelwijze die erop neerkomt dat de overdrager zijn rechtsopvolger concurrentie aandoet door in de directe omgeving van de overgedragen onderneming dezelfde werkzaamheden te blijven verrichten.  Indien concurrerende werkzaamheden toegestaan zouden zijn zou daarmee de winstpotentie de facto niet zijn overgedragen. 

Is een koper van een onderneming dus al voldoende beschermd tegen concurrerende werkzaamheden zonder dit expliciet in de koopovereenkomst op te nemen? Wat ons betreft niet. Het verdient de voorkeur om de reikwijdte en inhoud van het concurrentiebeding duidelijk vast te leggen in de koopovereenkomst om achteraf discussie te voorkomen. Weliswaar heeft een koper de rechtspraak om op terug te vallen, maar wanneer het verbod op concurrentie uitdrukkelijk is overeengekomen en aan het papier toevertrouwd, dan zal de koper beter beschermd zijn. Daar komt bij dat een concurrentiebeding doorgaans wordt gecombineerd met een boetebeding. Die boetebepaling, heeft meestal al een voldoende afschrikwekkende werking om de verkoper er van te weerhouden de verkochte onderneming concurrentie aan te doen.

Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met:

terug