Wetsvoorstel opheffing verpandingsverboden ingediend bij de Tweede Kamer

Op 2 juni jl. is het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden (de ˝Wet˝) bij de Tweede Kamer ingediend. De Wet is erop gericht bedingen die in het handelsverkeer worden gebruikt om vervreemding of verpanding van geldvorderingen te verbieden. Na inwerkingtreding van de Wet zal in het bijzonder het gebruik van cessieverboden of verpandingsverboden ten aanzien van geldvorderingen op naam die voortkomen uit de uitoefening van een beroep of bedrijf niet langer mogelijk zijn.

Een belangrijk doel van de Wet is om vooral het MKB meer toegang tot krediet te geven. In het MKB wordt de mogelijkheid om geldvorderingen over te dragen of te verpanden op grote schaal uitgesloten. Dit kan leiden tot moeilijkheden, met name wanneer een bedrijf haar geldvorderingen in het kader van een financiering aan een kredietinstelling niet kan verpanden en zodoende geen financiering kan aantrekken.

Met de inwerkingtreding van de Wet zullen aan art. 3:83 van het Burgerlijk Wetboek twee extra leden worden toegevoegd. Het voorgestelde nieuwe art. 3:83 lid 3 BW bepaalt dat alle bedingen die ertoe strekken de overdraagbaarheid of verpandbaarheid van een geldvordering  uit te sluiten, of de vervreemding of verpanding van een geldvordering tegengaan, nietig zijn.

Het voorgestelde nieuwe art. 3:83 lid 4 BW bepaalt vervolgens welke vorderingen niet onder het verbod vallen en waarbij een vervreemdings- of verpandingsverbod dus nog wel is toegestaan. Dit betreft geldvorderingen:

  1. uit hoofde van een betaal- of spaarrekening;
  2. uit hoofde van een krediet- of geldleningsovereenkomst waarbij aan de kant van de kredietgever meerdere partijen betrokken zijn (zogenaamde gesyndiceerde leningen),
  3. van of op een clearinginstelling, dan wel een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een verrekeningsinstituut of een centrale bank;
  4. die op grond van een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 34, derde lid, 35, vijfde lid, of 35a, vierde lid, Invorderingswet 1990 zullen worden betaald op een bankrekening die wordt gehouden ten behoeve van de betaling van loonbelasting, omzetbelasting en sociale verzekeringspremies (een zogenaamde G-rekening).

Zowel nieuwe als bestaande bedingen die bepalen dat het verboden is een geldvordering te vervreemden of verpanden, zullen onder de Wet vallen. Er is weliswaar een korte overgangsperiode, maar met vanaf 3 maanden na inwerkingtreding van de Wet zullen bestaande bedingen nietig zijn.

Wanneer de Wet in werking zal treden is nog niet duidelijk, maar de verwachting is dat dit op zijn vroegst begin 2021 zal zijn.

Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met:

terug