Evaluatie van de Wet bestuur en toezicht

Op 1 januari 2013 is de Wet bestuur en toezicht in werking getreden. De Minister van Veiligheid en Justitie had tijdens de parlementaire behandeling toegezegd dat drie jaar na inwerkingtreding een evaluatie van de wet zou plaatsvinden. De uitkomsten van deze evaluatie, uitgevoerd door Rijksuniversiteit Groningen, zijn op 15 december 2017 gepubliceerd door de Minister van Rechtsbescherming. Dit nieuwsbericht zal ingaan op enkele conclusies en aanbevelingen van de onderzoekscommissie.

Monistisch bestuursmodel

In de Wet Bestuur en toezicht is de wettelijke basis gegeven voor een one-tier board bij de NV en de BV. In een one-tier board worden de bestuurstaken verdeeld over uitvoerende en niet-uitvoerende bestuurders, waarbij de niet-uitvoerende bestuurders een voornamelijk toezichthoudende taak hebben.

Blijkens de kwantitatieve analyse maakten in maart 2017 443 uiteenlopende vennootschappen gebruik van een one-tier board. Het monistisch bestuursmodel blijkt de bruikbaarheid van de NV en BV in nationale en internationale ondernemingsverhoudingen te hebben vergroot. Wel geven de onderzoekers in overweging banken en verzekeraars ook de keuze voor een one-tier board te bieden. Deze keuze staat nu in beginsel voor banken en verzekeraars niet open omdat art. 3:19 lid 1 Wft vereist dat zij een RvC instellen.

De onderzoekers komen tot de conclusie dat het monistisch bestuursmodel in de praktijk grotendeels werkt zoals beoogd. De onderzoekers geven nog de aanbeveling te verduidelijken dat het bestuur uit zijn midden een niet-uitvoerende voorzitter kiest, en dat deze taak dus niet kan worden opgedragen aan een derde. Ook beveelt de onderzoekscommissie notarissen met betrekking tot het opnemen van de taakverdeling in de statuten aan om de toezichthoudende taak niet te beperken tot toezicht op enkel de uitvoerende bestuurders, en om het ondubbelzinnig uit de statuten te laten blijken wanneer een vennootschap aan haar niet-uitvoerende bestuurders geen individuele vertegenwoordigingsbevoegdheid wenst te doen toekomen. 

Taakverdeling en bestuurdersaansprakelijkheid

Bij de Wet bestuur en toezicht is art. 2:9 BW gewijzigd. Volgens lid 2 van art. 2:9 BW draagt elke bestuurder verantwoordelijkheid voor de algemene gang van zaken. Over wat onder algemene gang van zaken valt bestaat enige onduidelijkheid. De onderzoekers realiseren zich dat het onwenselijk is een wettelijk vastomlijnde invulling aan het begrip te geven maar geven wel aan dat het aanbeveling verdient enige guidance te geven. Onder algemene zaken vallen ten minste het strategisch, financieel en risicobeleid.

Tegenstrijdig belang

De regeling met betrekking tot een tegenstrijdig belang van een bestuurder of commissaris is gewijzigd in de Wet bestuur en toezicht. In het geval van een tegenstrijdig belang mag een bestuurder  of commissaris niet langer deelneming aan de beraadslaging of besluitvorming (art. 2:129/2:239 lid 6 en art. 2:140/2:250 lid 6 BW). In de praktijk bleek enige onzekerheid over de regeling te bestaan. Het verdient volgens de onderzoekscommissie daarom aanbeveling duidelijkheid te verschaffen over de verhouding tussen enerzijds art. 2:129/2:239 lid 6 BW en anderzijds een statutaire beletregeling, de goedkeuring van het uitkeringsbesluit ex art. 2:216 lid 2 BW en de wettelijke delegatiemogelijkheid ex art. 2:129a/2:239a lid 3 BW.

De onderzoekscommissie heeft verder onder meer de regeling voor de limitering van het aantal functies voor bestuurders en toezichthouders en de regeling met betrekking tot een evenwichtige verdeling van mannen en vrouwen in bestuur en RvC geëvalueerd. Hier zal in deze bijdrage verder niet op worden ingegaan. Het rapport en de samenvatting hiervan kunt u raadplegen via deze link.

De resultaten van het evaluatieonderzoek zullen worden betrokken bij de nota naar aanleiding van het verslag van het wetsvoorstel Bestuur en toezicht rechtspersonen, welke naar verwachting begin 2018 naar de Tweede Kamer zal worden gezonden.

Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met:

terug