Hoge Raad geeft duidelijkheid over het agenderingsrecht van aandeelhouders

Het agenderingsrecht van aandeelhouders, waarbij aandeelhouders de bevoegdheid hebben om onderwerpen op de agenda van de algemene vergadering te zetten op grond van artikel 2:114a BW, is in de afgelopen jaren een effectief middel gebleken waarmee (activistische) aandeelhouders invloed hebben kunnen uitoefenen op beursvennootschappen. De Hoge Raad heeft op 20 april jl. een belangrijke uitspraak gedaan ten aanzien van het agenderingsrecht, waaruit blijkt dat aandeelhouders een vennootschap niet kunnen verplichten een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering.

In de zaak die voorlag bij de Hoge Raad had Boskalis, in haar hoedanigheid van aandeelhouder van Fugro, aan het bestuur van Fugro verzocht om een agendapunt ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering. Dit agendapunt bevatte een aanbeveling aan het bestuur van Fugro om al hetgeen te doen dat nodig is om de beschermingsconstructie van Fugro te beëindigen. Dit agenderingsverzoek werd door het bestuur van Fugro geweigerd, waarna Boskalis in een kort geding vorderde dat de voorzieningenrechter Fugro zou bevelen om het agendapunt ter stemming op te nemen. Zowel de voorzieningenrechter in kort geding als het hof in hoger beroep heeft de vorderingen van Boskalis afgewezen. De Hoge Raad volgt deze lijn en wijst het cassatieberoep tegen de uitspraak van het hof van Boskalis eveneens af. Daarbij heeft de Hoge Raad het volgende overwogen.

Het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming is in beginsel een aangelegenheid van het bestuur van de vennootschap. De algemene vergadering kan haar opvattingen terzake tot uitdrukking brengen door uitoefening van de haar in de wet en de statuten toegekende rechten. Dit laatste betekent in het algemeen dat het bestuur van een vennootschap aan de algemene vergadering verantwoording heeft af te leggen van zijn beleid, maar dat het, behoudens afwijkende wettelijke of statutaire regelingen, niet verplicht is de algemene vergadering vooraf in zijn besluitvorming te betrekken als het gaat om handelingen waartoe het bestuur bevoegd is. Ook is het bestuur niet verplicht de algemene vergadering in zo’n geval te consulteren. Deze bevoegdheidsverdeling bepaalt ook de grenzen aan het agenderingsrecht van aandeelhouders.

Nu het bepalen van het beleid en de strategie van een vennootschap en de met haar verbonden onderneming in beginsel een aangelegenheid is van het bestuur van de vennootschap en het bestuur niet verplicht is de algemene vergadering daaromtrent te consulteren, kunnen aandeelhouders de vennootschap er ook niet toe verplichten een onderwerp dat een aangelegenheid is van het bestuur ter stemming op te nemen in de agenda van de algemene vergadering. Daarbij doet niet ter zake dat die stemming geen rechtsgevolg heeft en wordt betiteld als een informele stemming, een aanbeveling, een motie of een peiling.

Ook Europese regels op dit gebied leiden niet tot een ander oordeel. Uit de Europese de richtlijn blijkt niet dat is beoogd om aandeelhouders stemrechten toe te kennen die zij voor de richtlijn werd ingevoerd niet hadden.

De Hoge Raad verwerpt daarom het cassatieberoep van Boskalis. Met deze uitspraak heeft de Hoge Raad duidelijk aangegeven dat een aandeelhouder geen punten ter stemming kan agenderen, ook niet voor zover het een informele stemming, aanbeveling, motie of peiling betreft. Hoogstens kan het agendapunt ter bespreking worden geagendeerd.

Voor vragen of meer informatie kunt u contact opnemen met:

terug